Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU8242

Datum uitspraak2005-11-02
Datum gepubliceerd2005-12-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 05/00987
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art. 9 WAHV; matiging sanctie?; Staandehouding in het kader van de WAHV leidt tot strafrechtelijke aanhouding; De betrokkene betwist de rechtmatigheid daarvan. Verder voert de betrokkene aan dat hij in dat kader onjeus door de verbalisanten is bejegend. Het hof stelt voorop dat de bevoegdheid van het hof niet verder strekt dat het toepassingsgebied van de WAHV. Voor zover het beroep van de betrokkene zich uitstrekt tot de rechtmatigheid van de aanhouding en tot bejegening van hem in dat kader, staat het beroep derhalve niet tot beoordeling van het hof. Het voorgaande brengt mee dat de aanhouding, de ophouding en bejegening van de betrokkene niet kunnen worden aangemerkt als omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden en die het opleggen van een administratieve sanctie niet zouden billijken in de zin van art. 9, tweede lid, onder b, van de WAHV, nu deze gebeurtenissen buiten het toepassingsgebied van de WAHV vallen.


Uitspraak

WAHV 05/00987 2 november 2005 CJIB 59074472143 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank te Rotterdam van 8 juli 2005 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats] voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om vergoeding van kosten. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van Euro 140,- opgelegd ter zake van "als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthouden", welke gedraging zou zijn verricht op 2 augustus 2004 om 11:13 uur op de Parkkade te Rotterdam. 3.2. De gemachtigde erkent dat de gedraging is verricht. De betrokkene, zoon van de kentekenhouder/gemachtigde, is als feitelijk bestuurder aanvankelijk staandegehouden en vervolgens aangehouden. Ook is het voertuig in bewaring gesteld en is later van de gemachtigde gevraagd het bedrag van de sanctie te betalen. Volgens de gemachtigde staat de Wet Mulder niet toe de betrokkene wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven en het voertuig in bewaring te stellen om de sanctie veilig te stellen. Het is of de persoon of de auto. De betrokkene is aangehouden terwijl de verbalisant niet wist op welk wetsartikel hij dit moest baseren. Gelet op deze gang van zaken is de gemachtigde van oordeel dat geen sanctie opgelegd had mogen worden. De gemachtigde heeft voorts aangevoerd dat in de beslissing van de kantonrechter is vermeld dat de betrokkene op 6 augustus 2004 tegen de initiële beschikking in beroep is gekomen, terwijl tevens is vermeld dat de sanctie is opgelegd bij initiële beschikking van 14 augustus 2004. Dit komt de gemachtigde onbegrijpelijk voor. 3.3. De gemachtigde heeft enkele processen-verbaal in het geding gebracht die zijn opgemaakt ter zake van de strafrechtelijke aanhouding en voorgeleiding van de betrokkene en de aangifte van de betrokkene tegen politieambtenaren van de politie Rotterdam-Rijnmond ter zake van eenvoudige mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Voorts zijn overgelegd processen-verbaal van onderzoek op last van de officier van justitie naar aanleiding van de aangifte door de betrokkene en een brief d.d. 30 november 2004 van de officier van justitie betreffende de resultaten van het onderzoek ter zake van (zware) mishandeling. 3.4. Blijkens het zaakoverzicht van het CJIB hebben de verbalisanten Gorris en Groenboom onder meer het volgende verklaard: "[...]. Ik zag dat de bestuurder tijdens het rijden een op een telefoon gelijkend voorwerp met zijn rechterhand vasthield. Bij de staandehouding zag ik dat het een mobiele telefoon betrof. [...]. Verklaring betrokkene: Ik werd gebeld.". 3.5. Niet in geschil is dat de gedraging is verricht. Het beroep van de gemachtigde strekt ertoe dat de wijze waarop de verbalisanten uitvoering hebben gegeven aan hun bevoegdheid ingevolge hoofdstuk IX van de WAHV tot het nemen van voorlopige maatregelen en het feit dat de betrokkene zonder wettelijke grond is aangehouden en naar het politiebureau gevoerd, moeten worden aangemerkt als omstandigheden die het opleggen van de sanctie niet billijken of aanleiding zouden moeten zijn tot matiging van de sanctie. 3.6. Uit het dossier blijkt het volgende. Na de staandehouding van de betrokkene heeft hij opgegeven geen vaste woon-of verblijfplaats in Nederland te hebben. Daarop is door de verbalisanten op grond van art. 31 WAHV gevorderd dat het bedrag van de administratieve sanctie terstond zou worden voldaan. De betrokkene heeft daarop medegedeeld daartoe niet in staat te zijn. Daarop zijn zowel de betrokkene als het voertuig overgebracht naar het bureau van politie aan de Schiedamseweg. 3.7. Blijkens het door de gemachtigde overgelegde proces-verbaal van aanhouding d.d. 2 augustus 2004 hebben de verbalisanten na staandehouding van de betrokkene op enig moment besloten over te gaan tot strafrechtelijke aanhouding van de betrokkene. Vooraf was reeds assistentie van andere politieambtenaren ingeroepen. De betrokkene is op het politiebureau voor nader onderzoek opgehouden en voorgeleid. 3.8. Het hof stelt voorop dat de bevoegdheid van het hof niet verder strekt dan het toepassingsgebied van de WAHV. Voor zover het beroep van de gemachtigde zich uitstrekt tot de rechtmatigheid van de strafrechtelijke aanhouding en ophouding van de betrokkene en tot de bejegening van de betrokkene in dat kader, staat het beroep derhalve niet ter beoordeling van het hof. Blijkens de onder 3.3. vermelde brief van de officier van justitie van 30 november 2004 heeft deze de betrokkene gewezen op de hem ter beschikking staande rechtsmiddelen. Voorts kan de betrokkene gebruik maken van de klachtenprocedure van de politie. Het voorgaande brengt mee dat de aanhouding, ophouding en bejegening van de betrokkene niet kunnen worden aangemerkt als omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden en die het opleggen van een administratieve sanctie niet zouden billijken in de zin van art. 9, tweede lid onder b, WAHV, nu deze gebeurtenissen buiten het toepassingsgebied van de WAHV vallen. 3.9. Ten aanzien van het overbrengen van het voertuig naar het politiebureau geldt, dat art. 32 WAHV de verbalisant bevoegd verklaart bij wijze van voorlopige maatregel het voertuig in bewaring te stellen, totdat het bedrag van de opgelegde sanctie, alsmede de inmiddels daarop gevallen kosten van de inbewaringstelling zijn voldaan. In de onderhavige zaak is de aan de betrokkene opgelegde sanctie voldaan door de gemachtigde van de betrokkene, tevens kentekenhouder van het voertuig. Kennelijk zijn geen kosten in rekening gebracht ter zake van een inbewaringstelling van het voertuig. Overigens kan tegen een inbewaringstelling ingevolge art. 33 WAHV door elke belanghebbende beroep worden ingesteld bij de rechtbank op grond dat de inbewaringstelling in strijd is met een algemeen verbindend voorschrift of dat de ambtenaar van zijn bevoegdheid op een kennelijk onredelijke wijze gebruik heeft gemaakt. 3.10. Gelet op het hiervóór overwogene is het hof van oordeel dat de door de gemachtigde aangevoerde omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als omstandigheden die het opleggen van de sanctie niet billijken dan wel aanleiding geven tot matiging van de sanctie. 3.11. Voor zover de gemachtigde klaagt over de passage in de beslissing van de kantonrechter waarin is vermeld dat de gemachtigde op 6 augustus 2004 beroep heeft ingesteld tegen de initiële beschikking van 14 (het hof leest: 17) augustus 2004, merkt het hof op dat ten onrechte in het vonnis is opgenomen, dat de initiële beschikking dateert van 17 augustus 2004, nu ingevolge art. 4, derde lid, WAHV de bekendmaking van de beschikking geschiedt door uitreiking aan de betrokkene. Het geschrift dat blijkens het zaakoverzicht door het CJIB op 17 augustus 2004 zou zijn verzonden heeft derhalve geen zelfstandige betekenis. Nu tijdig beroep is ingesteld tegen de inleidende beschikking hoeven aan de onjuiste vermelding in het vonnis van de kantonrechter geen gevolgen te worden verbonden. 3.12. Nu de betrokkene niet in het gelijk is gesteld, zal het hof het verzoek om kostenvergoeding afwijzen. 4. De beslissing Het gerechtshof: bevestigt de beslissing van de kantonrechter; wijst het verzoek van de betrokkene om de advocaat-generaal te veroordelen in de proceskosten af. Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Poelman en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.